Middeleeuwse telmerken

Herman Janse

Bij het onderzoek van de kappen van de Oude Kerk te Amsterdam in 1957 viel het op, dat er op de hanenbalken en op andere plaatsen tekens voorkomen, die in het hout gesneden zijn. Zij verschillen in vorm en afmetingen van de timmermansmerken, de handtekeningen van de timmerlieden. Bij de tekens, die wij in de Oude Kerk aantroffen, is sprake van een stelsel van strepen en dwarsstrepen, die een getal aangeven. Wij noemden die tekens daarom telmerken. Zij hebben een andere betekenis dan de zogeheten paringen. Dat zijn strepen, die een timmerman over twee te verbinden onderdelen van een houtconstructie zet om aan te geven, dat zij bij elkaar behoren.

Inleiding

Het fenomeen telmerk wordt nergens in de vele ons bekende bestekken en werkbeschrijvingen uit de Middeleeuwen en de 17de eeuw aangegeven. Het moet voor de ambachtslieden zo vanzelfsprekend zijn geweest, dat het niet nodig was het te omschrijven.

Telmerk 26 rechts. Oude Kerk Amsterdam. Foto HJ.

Bij handwerk verschillen alle maten van de onderdelen en de verbindingen, zodat verwisseling ervan niet mag plaatsvinden. De vele onderdelen van een dergelijke constructie dienden dus in de werkplaats nauwkeurig te worden gemerkt om ze na transport bij elkaar te kunnen brengen. Het gereedschap, waarmee het merken gebeurde, is tot nu toe niet op oude afbeeldingen teruggevonden.
Ritsmessen en telmerken. Tekening HJ.Telmerken werden gesneden met een gootvormig mesje, voorzien van een snijkant aan één zijde van de goot, die een breedte heeft van enkele millimeters. Aan het schuin oplopende handvat wordt het mesje door het hout getrokken. Een klompenmaker hanteert een dergelijk stuk gereedschap om er kerfsnedeversieringen mee te maken. Hij noemt het een rits.
Bij de strepen van de gesneden merken, die met een dergelijk gootvormig mesje zijn aangebracht, is kenmerkend, dat de geul aan het begin geleidelijk in het hout loopt en aan het einde op dezelfde wijze omhoog komt. Dit is in tegenstelling tot de met een beitel gehakte merken uit latere perioden, die aan het begin en het einde van de strepen steil in het hout zijn gestoken en een V-vormige doorsnede hebben. Soms zijn de merken met een scherp voorwerp in het hout gekrast, zodat rafelige ondiepe krassen ontstonden. Wij noemen die gekraste merken. Zij zijn meestal slecht zichtbaar. Beter zijn de gezaagde merken te zien, die met een zaag in het hout zijn aangebracht en vooral in de eerste helft van de 16de eeuw gemaakt werden.Foto boven: Ritsmesje uit Zuid-Limburg. Foto K. Eggen. Foto onder: Ritsmesje uit de bosbouw. Foto HJ.

De timmerlieden maakten de onderdelen van omvangrijke houtconstructies vooraf in de werkplaats gereed, soms op een grote afstand van de bouwplaats. De kap van de Sint-Catharijne kerk te Brielle bijvoorbeeld werd omstreeks 1476 in Brussel klaargemaakt in de werkplaats van aannemer Henri Marissis, naar Brielle verscheept en daar in elkaar gezet.

In de Zuidelijke Flevopolder werd bij Almere een wrak van een schip gevonden, waarbij vele onderdelen werden aangetroffen van een kap met houten tongewelf, vermoedelijk daterend uit het begin van de 15de eeuw. Zij waren alle voorzien van telmerken. Het betrof hier kennelijk een transport van onderdelen van een kerkkap, die via de Vecht en de Zuiderzee op weg was naar een onbekende bestemming.
Nagenoeg alle houtconstructies in het Nederlandse taalgebied zijn zo samengesteld, dat onderdelen in loodrecht op de as van een gebouw staande vlakken bij elkaar behoren en met pen-en-gatverbindingen en halfhoutse lippen in elkaar sluiten.
Sedert het begin van de Middeleeuwen werd een even ingenieus als eenvoudig systeem ontwikkeld om de in één vlak bij elkaar behorende onderdelen zó te merken, dat zij duidelijk te onderscheiden waren van de onderdelen in evenwijdige vlakken. Hoeveel vlakken er konden zijn, wordt pas duidelijk, als wordt bedacht, dat het niet alleen gaat om de kapgebinten, maar ook om de daksporen.

Middeleeuwse merktypen

I. Het grondsysteem

Het grondsysteem van de telmerken is eenvoudig. Men moet geen vergelijking maken met het systeem van de Romeinse cijfers en ook niet met het bekende “turven”. Beide vormen lijken er op, maar hebben er niets mee gemeen. Het grondsysteem van de telmerken. Tekening HJ.
De “1” is één streep, die ongeveer loodrecht op de lengterichting van het constructiedeel in het hout is getrokken (/). De “2” bestaat uit twee strepen (//), de “3” en de “4” zijn drie en vier lijnen (///, ////). De “5” lijkt soms op een V, maar staat meestal ondersteboven. Vaak is het een schuine lijn, op het midden waarvan een stuk lijn schuin naar beneden loopt. Deze figuur moet worden beschouwd als een schuine streep met aan één zijde een dwarslijn. De schuine streep is een balk, waarop de tientallen worden genoteerd.
Een “10” wordt aangeduid door een schuine streep met een kruisende dwarsstreep (X). De “5” wordt dus als een half tiental gesneden; de “15” is een schuine streep met anderhalve dwarsstreep. De “20” is een balk met twee dwarsstrepen enzovoorts. De tussenliggende getallen hebben één, twee, drie of vier strepen naast de hele of halve tientallen. De “6” is een op zijn kop staande V met één streep ernaast. De plaats van deze streep doet er niets toe; die kan zowel ervoor als erachter staan. Het teken bestaande uit een V met links ernaast een streep is dus ook 6.
Bij de ons bekende lange kappen zijn de hoge tientallen steeds genoteerd als een balk met zes, zeven en acht dwarsstrepen, ondanks het feit, dat het menselijk oog eigenlijk maar vijf strepen ineens kan overzien. Het tellen van deze grotere aantallen levert dan ook moeilijkheden op en zal wel eens aanleiding hebben gegeven tot vergissingen.
Het hiervoor beschreven grondsysteem van telmerken kwam tot ontwikkeling in de loop van de 12de eeuw. Oudere kappen in Nederland en België vertonen al wel genummerde onderdelen, maar de nummers bestaan alleen uit naast elkaar geplaatste strepen. Het merkgereedschap is eveneens een rits. In streken, die verder van Nederland verwijderd zijn, wijken de systemen steeds meer af en er is vrijwel altijd van de bijl of van steekgereedschap gebruik gemaakt.

II. Onderscheid links en rechts

Onderscheid tussen links en rechts: visjes, pijltjes, Vlaamse merken en gebroken merken. Tekening HJ.Sedert het einde van de 13de eeuw werden de kapconstructies steeds ingewikkelder. Om bij het bouwen van een kap snel de onderdelen aan de linker en de rechter zijde van elkaar te kunnen onderscheiden werd sedertdien aan de merken aan één kant een teken toegevoegd, dat richtingsteken genoemd wordt. De indruk bestaat, dat het afhing van de al of niet linkshandigheid van de merkende timmerman aan welke kant dat speciale teken werd aangebracht.

1. Vlaamse telmerken

In verreweg de meeste onderzochte kappen in Vlaanderen en zuidwestelijk Nederland uit de periode tussen 1300 en 1600 bestaat het onderscheidingsteken uit een dwarsstreep aan de laatste streep van het telmerk. In het gebied van de Gelderse IJssel was deze “Vlaamse” merkwijze sedert ongeveer 1300 ook gebruikelijk.
In Zeeland is de kerk te Brouwershaven het meest noordelijke punt, waar dit richtingsteken normaal is. Het was daarom eerst niet duidelijk, hoe het te verklaren is, dat de Sint-Catharijne.kerk in Brielle zo duidelijk en zonder afwijkingen ditzelfde merktype in haar kap heeft. Toen bekend was, dat de kap omstreeks 1476 in Brussel door Brabantse ambachtslieden was klaargemaakt, werd alles duidelijk.
Bij onderzoek van houtconstructies met dit merktype is steeds oppassen geboden. Men dient er zich van te vergewissen of men met een 1 met een dwarsstreep te maken heeft of met een 5 zonder richtingsteken. Het is noodzakelijk de merken aan beide zijden te onderzoeken.

2. Gehakte gaatjes

In het begin, omstreeks 1300, was het tastenderwijs zoeken naar het beste systeem om in de steeds ingewikkelder wordende constructies links en rechts van elkaar te onderscheiden. In enkele panden in Zutphen waren naast de merken aan de rechter zijde kleine gaatjes van enkele millimeters doorsnede gehakt met een hol beiteltje, een guts. Deze methode was slecht zichtbaar en heeft vrijwel geen navolging gekregen.

3. Visjes en pijltjes

Een werkwijze, die veel ingang vond, was het aanbrengen van een figuur, bestaande uit twee elkaar doorsnijdende cirkelsegmenten (). Wij merkten reeds op, dat een rondlopende lijn zich met een rits slecht laat snijden. Daarom is de figuur meestal onregelmatig van vorm. In de wandeling wordt dit merkteken een visje genoemd. Voor het gemak wordt deze naam ook hier gebruikt.
Het schip van de Oude Kerk te Amsterdam, daterend van omstreeks 1390, had drie gelijke beuken, overdekt met een kap met een houten tongewelf. De middenbeuk werd in 1510-’12 verhoogd, de beide andere kappen bleven bewaard. De onderdelen van de kap aan de noordzijde dragen aan de linkerzijde naast het telmerk een visje. In de zuidbeuk zijn naast de merken aan de rechter zijde pijlvormige tekens aangebracht, bestaande uit een op zijn kop staande V met een streep in het midden. Deze pijltjes ziet men ook elders wel eens als richtingsteken, meestal als voor een ander gelijktijdig deel visjes gebruikt zijn. Beide onderscheidingstekens bleven, naast de hierna beschreven typen, nog tot ver in de 15de eeuw in gebruik.

4. Gebroken merken

In de tweede helft van de 14de eeuw was naast één van de merken soms een > als richtingsteken in gebruik gekomen. In de loop van de 14de eeuw begon het in de Noordelijke Nederlanden ook gebruikelijk te worden tegenover de 1 dit teken te plaatsen, dus als een gebroken / (>). De 2 kan dan aan de onderscheiden zijde als een rechte streep met een gebroken streep (/ >) of als twee gebroken strepen (>>) weergegeven worden. In het eerste geval moet altijd aan de andere kant bekeken worden of daar hetzelfde aantal strepen voorkomt of één minder. Wanneer het eerste het geval is, werd het systeem met een apart richtingsteken gevolgd.
Als het gebroken merk snel wordt gesneden kan het er uit zien als een kromme lijn.
De gebroken merken 2 en 4 hebben vaak de vorm van de chevrons van politie en militairen (>>, >>>>). De gebroken 5 was een moeilijk gegeven en kon naar de manier van de individuele timmerman nogal eens van vorm verschillen. De 6 tot 9 zijn meestal een gewoon teken 5 begeleid door één of meer gebroken en rechte lijnen (V>, V///>). Bij de tientallen kon men de notatiebalk breken of de strepen van de tientallen.
Niet iedere timmerman zag kans een goede gebroken 5 of 10 te snijden. In de kap van het koor van de oude kerk in Helvoirt (N.B.), vermoedelijk gebouwd in het derde kwart van de 15de eeuw, is de gebroken 5 weergegeven als vier strepen en een gebroken streep. De gebroken 10 is een lijn met een halve dwarsstreep, vier strepen en een gebroken streep. Aan de rechter zijde corresponderen de normale 5 en 10 met deze tekens. In dit verband kan de vraag gesteld worden in hoeverre timmerlieden, die vermoedelijk tot de analfabeten gerekend moeten worden, in staat waren feilloos volgens een decimaal stelsel te tellen. Er komen wel vergissingen voor, zoals in de kap van de kerk in Wognum (N.H.), waar een 30 werd doorgehaald en ernaast 29 werd gesneden en de 35 werd gesneden als 30 met vijf dwarsstrepen ernaast. Op het bijbehorende stijltje onder aan de spoor is 35 het gebruikelijke merk met een balk en drie en een halve dwarsstreep. Deze kap, die ook als constructie een onvoltooide indruk maakt, dateert uit het tweede kwart van de 16de eeuw. In de eerste helft van de 16de eeuw kwamen veel afwijkingen voor van de gangbare merken. Vooral komt het dan veel voor, dat 20 gevormd wordt door twee maal een X en 25 door X en het gebruikelijke teken 15.
Het type met links of rechts gebroken telmerken werd het algemeen gebruikelijke systeem tussen 1400 en 1520-’40, vooral in die gebieden, waar het zogenoemde Vlaamse type met dwarsstreep niet het algemeen geldende was. Dat houdt in, dat in Nederland ten noorden van en tussen de grote rivieren het dateren van kapconstructies aan de hand van telmerken wat gemakkelijker is dan in het zuidwesten. Het Noord-Nederlandse type drong door in Zeeland en ook elders wel iets in het “Vlaamse” gebied.

5. Stoeltjesmerken

In Noord-Holland komt nog een ander gesneden telmerktype voor. Soms is aan de linker kant een schuine streep aan de telmerken gesneden, rechts een haaks omgebogen lijn. Dat laatste geeft ons aanleiding deze merken stoeltjesmerken te noemen. Dit type komt voornamelijk in Noord-Holland voor.
De kappen van de kerk te Workum (Fr.) zijn eveneens voorzien van dergelijke merken. Koor en schip hebben aan de noordzijde een “stoeltje”, aan de zuidzijde een dwarsstreep. Het dwarsschip draagt aan de oostzijde een dubbel “stoeltje” en aan de westzijde twee schuine dwarsstrepen. Hieruit zou een duidelijke invloed van het Noord-Hollandse timmerambacht op dat van Friesland kunnen worden opgemaakt. Ook op andere gebieden in het bouwvak lijkt deze invloed meermaals aantoonbaar.

6. Andere onderscheidingstekens

Soms werd een ingewikkeld systeem bedacht om de onderdelen van verschillende gelijktijdig te bouwen delen van elkaar te kunnen onderscheiden. Wij zullen hierop in dit artikel niet ver ingaan. Voor liefhebbers wordt verwezen naar de onderstaande literatuur. Bijzonder zijn cirkels en halve cirkels. Daarvoor was een speciale >ritspasser= nodig. Wij beelden die hier af.
Sedert het begin van de 16de eeuw worden merken vaak met guts en beitel ingehakt. Dat zijn dan kortere en bredere strepen. Na het midden van de 17de eeuw verdwijnen de telmerken vrijwel geheel. Alleen in het landelijke bouwbedrijf bleven de merken en de daarvoor gebruikte gereedschappen nog veel langer in gebruik. Ten slotte nam het potlood de functie van rits en beitel over.