Nederland en de rest van Europa

De vraag reist in hoeverre deze vormen van herdersschoppen typerend zijn voor Nederland. Over het verspreidingsgebied en de vorm van herdersschopjes bestaat geen uitgebreide literatuur en informatie hierover moet bijeen gesprokkeld worden uit publicaties over herders in heel Europa.
Zo droegen schaapsherders in Engeland vooral een staf met een haak met zich mee. Deze haak kent wel een eigen morfologische ontwikkeling waarbij vanaf de 17de eeuw de staf wordt voorzien van een metalen haak met een opgekruld of opgerold uiteinde. Voor die tijd lijken vooral houten haken standaard te zijn geweest. Het herdersschopje zoals dat elders in Europa in gebruik was en dat als functie had om kluitjes aarde naar de schapen te werpen als die dreigden af te dwalen, lijkt in Engeland niet of nauwelijks bekend te zijn geweest. (Noot 6)

Voor Centraal-Europa is het standaardwerk nog altijd het boek van W. Jacobeit. (Noot 7) In zijn studie trekt hij enkele heldere conclusies over het gebruik en de vorm van herdersschoppen. Volgens de auteur zijn er in Duitsland en de rest van centraal Europa grofweg twee type herdersschoppen in gebruik geweest. In Zuid-Duitsland was in ieder geval zeker in de negentiende eeuw een hartvormige schop gebruikelijk, al dan niet voorzien van een haak. In Noord-Duitsland en elders in het Centraal-Europese cultuurgebied was een schop met een langwerpige vorm en met een diepere lepel meest gangbaar. De schop stond uit het lood en was soms meer naar links of rechts gebogen. (Noot 8) Op grond van een uitgebreide studie van de verschillende typen trekt Jacobeit de conclusie dat vooral in Duitsland in de vijftiende tot de achttiende eeuw bovenstaande afwijkingen niet standaard zijn. De herdersstaf met loodrechte schop komt het meest voor. Pas later komen er veranderingen. De combinatie van een schop met een vanghaak eraan gesmeed, beschouwt hij als een negentiende-eeuwse vinding.

afb. 9 afb.9

De grotere axialiteit van herdersschopjes voor de negentiende eeuw is volgens Jacobeit terug te voeren op een herkomst uit de Nederlanden en/of Noord-Frankrijk. Die ontwikkeling is vooral te danken aan de economische en demografische ontwikkeling van deze gebieden. De vroege opkomst van de stedelijke cultuur ging gepaard met een sterk veranderd economisch gebruik van het landbouwareaal. De landerijen waren cruciaal voor de toenemende welvaart door intensief agrarisch gebruik. Daardoor was het van belang schade aan gewassen en landerijen door kuddes schapen zo veel mogelijk te beperken. Ook de dorpen moeten hiervan worden gevrijwaard en daarom moest de herder zijn kudde uit de landerijen en op het pad leiden. Afdwalende schapen konden met een kluit aarde van een herdersschop gemakkelijk naar de kudde terug worden gedreven. (Noot 9)

Deze verklaring van de herkomst van de vorm van herdersschoppen in Duitsland en Centraal-Europa wordt door onderzoek niet weersproken. De herdersschoppen van het Nederlands Openluchtmuseum dateren hoofdzakelijk uit het eind van de negentiende eeuw of de vroege twintigste eeuw. Evenals in Duitsland in de negentiende eeuw zijn er hier nogal wat afwijkende modellen gangbaar zoals uit de beschrijvingen van de collectie blijkt. Er bestaat maar weinig informatie over de vorm van herdersschoppen in Nederland in de negentiende eeuw.

Voor de achttiende eeuw zijn we aangewezen op tekeningen en schilderijen als bron van informatie en dat geldt ook voor de zeventiende eeuw. In de collectie van Het Nederlands Openluchtmuseum bevinden zich een groot aantal tekeningen van de Haagse kunstenaar Hendrik van der Burgh (1769-1858) daaronder zijn er ook zes van herders met de herdersschop als attribuut. (Noot 10)
Op drie van deze figuurstudies is te zien hoe steeds dezelfde man een tamelijk korte herdersschop vasthoudt. De lepel is tamelijk diep en heeft rechts de al eerder vermelde welving. Op de andere drie tekeningen is een zittende man afgebeeld met eveneens een herdersschop als attribuut. De lepelvorm is minder goed te determineren maar lijkt dezelfde te zijn als op de andere tekeningen. De tekeningen zijn te dateren omstreeks 1830, waaruit kan worden opgemaakt dat dit type herdersschop als gangbaar kan worden beschouwd. In onze Gouden Eeuw komt het herdersschopje opvallend vaak voor in portretten als attribuut, vaak met een specifieke betekenis. (Noot 11) Vrijwel altijd zijn de afgebeelde herdersschoppen van het rechte type. Ze wijken in vorm in zo verre af dat de metalen schacht meestal zonder inkeping is waardoor niet een lepelvorm ontstaat maar een omgekeerde trechter. Deze specifieke vorm komt al in de veertiende eeuw in de Nederlanden voor.

afb.10 afb. 10

Over het type schaapherder en zijn attributen dat in de negentiende eeuw in Nederland actief was, is een studie in artikelen verschenen van de hand van prof. Triebels. (Noot 12) Hierin heeft hij beschreven dat de schaapherders in Nederland vooral behoorden tot de stand van de kleine boeren. Afgezien van incidentele kudden behorend bij landgoederen of van Verenigingen hoedden zij meest een kleine schaapskudde behorend aan een boer. In de meeste gevallen worden ze bij gebrek aan goede weidegebieden langs landwegen en op heidegebieden gehoed. De meeste herders brachten hun beesten tegen de avond naar een schaapskooi om de mest te verkrijgen.
Een van de belangrijkste attributen van de Nederlandse schaapsherder was uiteraard de herdersschop. De herdersstaf met een haak is veel minder gebruikelijk.
In het collectie documentatie archief (CDA) van het Nederlands Openluchtmuseum, dat een goede bron voor onderzoek op dit terrein blijkt te zijn, worden een aantal foto’s bewaard waarop duidelijk te zien is welke herdersgereedschap werd gebruikt. De herdersschop van een herder uit Elsen, bij Markelo in de gemeente Hof van Twente is verwant aan de schop NOM.2512 OV uit de collectie van het Openluchtmuseum uit Lichtenvoorde. (afb. 9 opname uit 1928). Deze geografisch niet ver van elkaar gelegen gebieden vormen een cultuurgebied dat landschappelijk duidelijk verschilt van bijvoorbeeld de Veluwe of Noordoost-Brabant. In laatstgenoemd gebied is de ronde, vrij platte lepel meer gangbaar. (afb. 10)
De herdersschop die een herder in handen heeft in een Brabantse stal heeft overeenkomsten met de herdersschop van Cornelis Voets uit Someren (NOM.27570-56). Een afwijkend model dat het Openluchtmuseum niet in de collectie heeft, is te zien op een foto van twee herders op de heide bij Gieten in Drenthe. De staande herder leunt op een lange herdersschop die tamelijk hol en puntig is. Het komt wat de vorm betreft in de richting van NOM.2431-43 afkomstig uit Zeijen in Drenthe. Het is echter veel puntiger en vertoont eerder verwantschap met herdersschopjes uit Duitsland.

De omvang van de diversiteit aan verschijningsvormen van Nederlandse herdersschopjes kan, zoals uit het voorgaande blijkt, slechts gedeeltelijk in beeld worden gebracht aan de hand van de collectie van het Nederlands Openluchtmuseum. Er is een diepgaander studie nodig om deze verscheidenheid goed in kaart te brengen. Daarvoor is de museale collectie te klein. De voorbeelden dateren vooral uit de negentiende en twintigste eeuw en oudere exemplaren ontbreken in de museale collectie. Onderzoek in andere Europese landen geeft niet direct aanleiding te veronderstellen dat er sprake van beïnvloeding vanuit die gebieden heeft plaats gevonden. Uit de beperkte sondering die hier uiteen is gezet, lijkt de voorlopige aanname gemaakt te kunnen worden dat de vorm van de Nederlandse herdersstaf gedurende de achttiende eeuw van vorm is veranderd ten opzichte van de eeuwen daarvoor. Op basis van iconografisch onderzoek van schilderijen en tekeningen wordt tot de voorlopige conclusie gekomen. Ook hier zal meer onderzoek moeten gebeuren om de verandering van vorm en wellicht ook gebruiksfunctie vast te stellen en te duiden.

vorige pagina